Wat eten we vandaag? Achter die simpele vraag gaat een wereld schuil – van boeren tot groothandels, van verwerkers tot winkels – die grenzen overschrijdt, maar ons ook allemaal verbindt. Maar wat eten we morgen? En in 2050? Die vraag houdt steeds meer Zuid-Hollanders bezig. Voor Voedselfamilies verkenden we de verschillende richtingen die ons voedselsysteem in kan slaan, in het rapport Zo Smaakt de Toekomst. In deze blogreeks delen we de hoofdlijnen. Lees nu deel 1: 80/20 Vensterbanklandbouw.
In Zuid-Holland werken steeds meer burgers, boeren en anderen samen aan duurzamer voedsel. In het regionale innovatienetwerk duurzame landbouw, de Voedselfamilies, denken ondernemers, onderzoekers en beleidsmakers samen na over de toekomst. Dat doen we door stippen op de horizon uit te werken tot concrete toekomstbeelden en door te kijken naar de kansen die we vandaag hebben om aan de transitie te werken.
Uit de proeftuinen, waarin boeren en burgers op allerlei manieren experimenteren met nieuwe manieren van voedsel verbouwen, verspreiden, maken en eten, komen twee toekomstbeelden naar voren: ‘80/20 Vensterbanklandbouw’ en de ‘MegaMakerMovement’. Wat houden deze in?
80/20 Vensterbanklandbouw
‘Als ik in het weekend de stad uit fiets, pluk ik eerst druiven bij de buren van het balkon, wat appels lang de singel, en dan kijk ik hoe het voedselpark erbij staat.’ – Toekomstbeeld door Patrick Kaashoek (kwartiermaker Voedselfamilies) & Sophie Buchel.
Stel je voor: in 2036 eet je, net als alle Zuid-Hollanders – 80% van eigen bodem. Dat wordt in de toekomst mogelijk gemaakt door vensterbanklandbouw, waarbij we overal eten maken: niet alleen op het land en in de kas, maar ook in de stad en zelfs op je eigen vensterbank. ‘Vensterbanklandbouw’ gaat uit van een toekomst waarin Zuid-Holland 80 procent zelfvoorzienend is op het gebied van voeding. Oftewel: 80/20 vensterbanklandbouw. Daarbij gaat het dus over lokale en diverse productie, en korte ketens tussen producent en consument, tussen boer en burger.
Hoe komen we daar? Daarvoor tekenden we een transitiepad uit:
Van nu naar 2025.
- We eten gezonder. Stijgende zorgkosten en ongezonde steden leidden tot consequenties. In 2020 werd een suikertaks ingevoerd, in 2022 kwam de eerste polis op de markt waarbij een gezond eetpatroon een lagere premie oplevert, en in 2024 werd ongezond voedsel zwaarder geprijsd – waarbij de extra opbrengsten worden gebruikt om zorgkosten te financieren.
- We eten minder vlees. De import van voedsel en veevoer is verminderd door aanhoudende handelsoorlogen en lokale behoefte aan voedselsoevereiniteit. Vlees is daardoor duurder geworden, terwijl vleesvervangers juist goedkoper werden en groeiden.
- We boeren lokaler. Gangbare, op export gerichte boeren staan onder druk door groeiende aandacht voor eigen productie in voormalige exportlanden, en groei van goedkope, Oost-Europese Import. Lokale productie – zowel kleinschalig en verbonden als hoogtechnologisch – neemt toe, evenals het aantal coöperaties van boeren en burgers.
- We kopen diverser. We kopen de helft van ons voedsel online, via platforms die veel verschillende leveranciers aan bod laten komen. Blockchain maakt het eenvoudiger kleine stromen te vermarkten. Het verhaal van de producent is overal in beeld. Lokaal voedsel is nog wel duurder, en de import van goedkoop voedsel is nog veel voorkomend.
Van 2025 naar 2036.
- Een economische omslag. Gangbare bedrijven die stoppen hebben geen opvolger. De Nederlandse grond is ongeschikt voor agro-food cost-price leadership: in plaats daarvan wordt de grond behandeld als commons, waarbij het niet gaat om geld verdienen maar om voedsel produceren voor de samenleving. Een pensioen wordt deels uitbetaald in een voedselinkomen, waarmee je voedsel direct van de lokale commons-boer kunt krijgen. Daarnaast wordt True Cost Accounting ingezet om naast gezondheid ook de kosten van impact op klimaat en biodiversiteit te dekken. Daardoor wordt lokaal voedsel de goedkoopste optie.
- Toename van robotisering. Robotisering heeft in allerlei sectoren voor afname van de werkgelegenheid gezorgd; steeds meer burgers zoeken betekenis in het bezig zijn met voedsel. De stad verandert doordat aquaponics wordt geïntegreerd in woonwijken en elke straathoek een gaarkeuken krijgt, waar gekookt wordt met en door de gemeenschap.
- Regulatie van productie. Hoewel het aandeel lokaal voedsel in de consumptie vanaf 2032 snel stijgt, is van een evenwichtig lokaal aanbod nog geen sprake. Daarvoor is regulatie nodig. Het commonsmodel is daarbij een uitkomst: vanuit burgercoöperaties, begeleid door de overheid, wordt gestuurd op productie voor een duurzaam en divers dieet. ICT draagt hieraan bij door gezonde opties te suggereren vanuit het lokale aanbod (via de smart koelkast).
- Doorontwikkeling commons. De bodem is een eigen rechtspersoon geworden: er zijn dus geen businessmodellen om rijk te worden met grond. Daardoor wordt beter voor de bodem gezorgd en is het eenvoudiger voor boeren rond te komen: wanneer ze verantwoord en volhoudbaar boeren, is pacht namelijk kosteloos.
- Voedsel als binding. Voedsel staat in 2036 voor sociale binding. Vanaf 2028 zien we meer sociale wijkkeukens waarbij ook voedseleductie een rol speelt. Mensen eten minder in restaurants maar koken meer gezamenlijk, met eigen voedsel. In 2036 hebben we een ‘basisvoedselinkomen’ voor iedereen en in elke wijk een sociale wijkkeuken.
Proeftuinen
2036 lijkt nog ver weg, maar er zijn voedselvernieuwers die dit toekomstbeeld nu al in de praktijk brengen met bijzondere initiatieven, innovaties of experimenten – zoals De Proefschuur, een coöperatie van boeren en tuinders die experimenteren met lokale, korte ketens; Booij Kaasmakers, die een assortiment aan kazen direct afzetten in Rotterdam; SuccessieSurfers, dat zich bezighoudt met het oprichten van een ‘nat’ voedselbos in veenweidegebeid; of coöperatie de Zuileshoeve, die zich inzet voor het opzetten van een heideboerderij waarbij samenwerking tussen natuur, landbouw en maatschappij centraal staan.